Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8814

Datum uitspraak2007-05-09
Datum gepubliceerd2007-12-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers637491 \ RL EXPL 07-774
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Afrekening stook- en servicekosten. Artikel 51 Uitvoeringswet Huurprijzen Woonruimte.


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector kanton - locatie 's-Gravenhage hsw rolnummer: 637491 RL EXPL 07-774 datum: 9 mei 2007 Vonnis in de zaak van: Aegon Woningen B.V., gevestigd te Amsterdam, eisende partij, hierna te noemen: Aegon, gemachtigde: Vesting Finance Incasso B.V. te Amersfoort, tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats A.], gedaagde partij. hierna te noemen: [gedaagde], procederend in persoon. Procedure 1. De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende, hier als herhaald en ingelast te beschouwen stukken, waaruit tevens het procesverloop blijkt: - de dagvaarding van 9 januari 2007; - de conclusie van antwoord; - de door partijen in het geding gebrachte producties. Op 19 maart 2007 te 11:15 uur heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan door de griffier zakelijke aantekeningen zijn gemaakt. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden. Feiten 2. Op grond van hetgeen door partijen over en weer is gesteld en blijkt uit overgelegde stukken, een en ander voorzover niet of onvoldoende weersproken, kan in deze zaak van het volgende worden uitgegaan: a. [gedaagde] huurt sinds 1989 van Aegon de woning aan de [adres] te [plaats]. b. Tot 1 april 2005 was Meeùs Vastgoedmanagement B.V. te Rijswijk (verder te noemen: Meeùs) door Aegon belast met het beheer van voormelde woning. c. Gedagtekend 2 september 2005 heeft Meeùs aan [gedaagde] een afrekening van stook- en servicekosten gezonden over het tijdvak van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2002. Volgens deze afrekening diende [gedaagde] na aftrek van het reeds betaalde voorschot nog te voldoen een bedrag ad € 463,42. d. Gedagtekend 15 september 2005 heeft Meeùs aan [gedaagde] een afrekening van stook- en servicekosten gezonden over het tijdvak van 1 juli 2002 tot en met 30 juni 2003. Volgens deze afrekening diende [gedaagde] na aftrek van het reeds betaalde voorschot nog te voldoen een bedrag ad € 423,62. e. Gedagtekend 15 december 2005 heeft Meeùs aan [gedaagde] een afrekening van stook- en servicekosten gezonden over het tijdvak van 1 juli 2003 tot en met 30 juni 2004. Volgens deze afrekening diende [gedaagde] na aftrek van het reeds betaalde voorschot nog te voldoen een bedrag ad € 380,36. f. [gedaagde] heeft deze bedragen die hij volgens voormelde afrekeningen nog verschuldigd zou zijn, niet voldaan. Bij brief van 12 november 2005 aan Meeùs heeft hij bezwaar gemaakt tegen de afrekeningen en (onder meer) verzocht om een duidelijke toelichting met betrekking tot de oorzaak van de kostenstijging in vergelijking met de voorgaande jaren. g. Bij brief van 14 december 2005 heeft Meeùs aan [gedaagde] (onder meer) meegedeeld dat de oorzaak van de kostenstijging lag in hogere stookkosten als gevolg van gestegen energieprijzen. Daarbij heeft zij [gedaagde] er op gewezen dat hij ter zake de hem toegezonden afrekeningen een advies kon vragen aan de Huurcommissie en dat zulks voor wat betreft de afrekening over het tijdvak 2001/2002 nog mogelijk was tot 31 december 2005. h. [gedaagde] heeft geen advies gevraagd aan de Huurcommissie met betrekking tot zijn betalingsverplichting ter zake service- en stookkosten over de genoemde tijdvakken. Vordering en verweer 3. Aegon vordert de veroordeling van [gedaagde], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 1.686.73 vermeerderd met de contractuele rente ad 1% per maand over € 1.267,40 vanaf de dag van dagvaarding tot die der voldoening, alsmede proceskosten. Naast de voren vermelde feiten legt zij daaraan - kort zakelijk weergegeven - ten grondslag dat [gedaagde] ondanks herhaalde aanmaning en sommatie in gebreke is gebleven met de voldoening van het ter zake van stook- en servicekosten nog te betalen bedrag ad € 1.267,40. Behalve dat bedrag vordert zij tevens een bedrag ad € 146,88 wegens vertragingsrente en een bedrag ad € 252,45 wegens buitengerechtelijke kosten. 4.[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Kort zakelijk weergegeven komt het verweer op het volgende neer: Ondanks herhaalde verzoeken heeft [gedaagde] nimmer een bevredigend antwoord gekregen om zijn verzoek om een deugdelijke toelichting op de forse stijging van de kosten ten opzichte van voorgaande jaren. De brief van Meeùs daarover van 14 december 2005 bood niet de gevraagde informatie. Uit de afrekeningen van Meeùs blijkt dat de kostenstijging vooral betrekking heeft op de verwarmingskosten en zich heeft voorgedaan in het tijdvak 2000/2001. In de afrekening over dat tijdvak is een bedrag aan verwarmingskosten gerekend dat meer dan 50% hoger is dan in de afrekening over het voorgaande tijdvak. Volgens [gedaagde] zijn de energieprijzen in die tijd echter niet in die mate gestegen. Hij heeft zich niet tot de Huurcommissie gewend, omdat de Huurcommissie slechts één tijdvak van maximaal 12 maanden bekijkt. Aangezien de afrekening over het tijdvak 2000/2001 pas zo laat werd ontvangen, dat daarover geen advies aan de Huurcommissie meer kon worden gevraagd, had het geen zin om over latere tijdvakken wel nog een advies aan de Huurcommissie te vragen. Bovendien kijkt de Huurcommissie niet naar de door Meeùs gehanteerde verdeelsleutels. Voorts voert [gedaagde] diverse inhoudelijke bezwaren aan tegen hem in rekening gebrachte service- en stookkosten, die hierna voor zoveel nodig besproken worden. Ten slotte verzoekt [gedaagde] om de hoogte van de in rekening gebrachte service- en stookkosten te matigen op grond van de billijkheid. Beoordeling 5. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:259 BW moet de afrekening van servicekosten, die niet op een kalenderjaar betrekking heeft, door de verhuurder verstrekt worden binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarin het tijdvak waarop de afrekening betrekking heeft geeindigd is. 6. Volgens artikel 7:260 BW moet de huurder, die het met de hem verstrekte afrekening niet eens is, binnen twee jaar na afloop van de in artikel 7:259 BW bedoelde termijn een verzoek bij de Huurcommissie indienen tot vaststelling van zijn betalingsverplichting. 7. De artikelen 7: 259 en 260 BW zijn als onderdeel van titel 4 van Boek 7 BW in werking ge-treden op 1 augustus 2003. Op grond van het overgangsrecht geldt dat deze bepalingen op de ten tijde van de inwerkingtreding reeds lopende huurovereenkomsten van kracht geworden zijn vanaf één jaar na hun inwerkingtreding, dus vanaf 1 augustus 2004. De onderhavige kwestie moet dus beoordeeld worden naar het thans geldende recht. 8. Artikel 51 van de Uitvoeringswet Huurprijzen Woonruimte (UHW) bepaalt dat in elke na het verstrijken van de in artikel 7:259 lid 2 BW genoemde termijn ingestelde rechtsvordering met betrekking tot de servicekosten een uitspraak van de Huurcommissie dan wel een beschikking van de kantonrechter moet worden overgelegd omtrent de betalingsverplichting van de huur-der met betrekking tot de servicekosten over het betreffende tijdvak. 9. Het gaat in deze zaak om de afrekeningen over de tijdvakken 2001/2002, 2002/2003 en 2003/2004. Elk van die tijdvakken loopt van 1 juli van het ene jaar tot en met 30 juni van het volgende jaar. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:259 BW had de afrekening over het tijdvak 2001/2002 verstrekt moeten vóór 1 juli 2003, die over het tijdvak 2002/2003 vóór 1 juli 2004 en die over 2003/2004 voor 1 juli 2005. 10. De onderhavige vordering is ingesteld bij dagvaarding d.d. 9 januari 2007, derhalve ruim-schoots na afloop van de in artikel 7:259 lid 2 BW genoemde termijn. Dat geldt voor elk van de tijdvakken waarop de vordering betrekking heeft. Nu [gedaagde] niet slechts de verschuldigd-heid van de nagevorderde servicekosten betwist, maar ook de hoogte ervan en de wijze van berekening, had Aegon dus ingevolge artikel 51 UHW een uitspraak van de Huurcommissie dan wel een beschikking van de kantonrechter omtrent de betalingsverplichting van [gedaagde] met betrekking tot de servicekosten over het betreffende tijdvakken dienen over te leggen. Dat heeft zij niet gedaan en tijdens de comparitie van partijen is gebleken dat een dergelijke uitspraak of beschikking ook niet voorhanden is. Dit brengt mee dat de vordering van Aegon moet worden afgewezen. 11. Hieraan doet niet af dat, zoals Meeùs namens Aegon ter verklaring of verontschuldiging voor de (zeer) late verstrekking van de afrekeningen aangevoerd heeft, over de afrekening van de service- en stookkosten over de betreffende tijdvakken langdurig overleg gepleegd is met de huurdersvereniging. Gesteld noch gebleken is dat bedoeld overleg er op enigerlei wijze aan in de weg stond dat de afrekeningen tijdig werden verstrekt, zodat de huurders desgewenst de Huurcommissie hadden kunnen adiëren. Evenmin is gesteld of gebleken dat bedoeld overleg er aan in de weg stond dat Aegon, teneinde haar recht op betaling veilig te stellen, zelf zich tot de Huurcommissie of de kantonrechter had gewend om de betalingsverplichting van de huurders - in casu [gedaagde] - met betrekking tot de service- en stookkosten te doen vaststellen. 12. Als in het ongelijk gestelde partij zal Aegon worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde]. Nu [gedaagde] in de onderhavige zaak in persoon procedeert en derhalve geen kosten van rechtsbijstand heeft gehad en van noodzakelijke verletkosten niet is gebleken, zullen de aan zijn zijde gevallen proceskosten vastgesteld worden op nihil. Beslissing De kantonrechter wijst de vordering af en veroordeelt Aegon in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot op heden vastgesteld op nihil. Dit vonnis is gewezen door mr. H.S. Wiarda, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2007.